Met de eerste vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, alsook met artik
el 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, terwijl de tweede vraag
de bestaanbaarheid beoogt van de in het geding zijnde bepaling met artikel 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet en
...[+++] met artikel 28 van het Verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap.
Mit der ersten Frage wird der Gerichtshof zur Vereinbarkeit der fraglichen Bestimmung mit den Artikeln 10, 11 und 191 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 14 der Europäischen Menschenrechtskonvention sowie mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zu dieser Konvention befragt, während die zweite Frage die Vereinbarkeit der fraglichen Bestimmung mit Artikel 23 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit den Artikeln 10, 11 und 191 der Verfassung sowie mit Artikel 28 des Ubereinkommens vom 13. Dezember 2006 über die Rechte von Menschen mit Behinderungen betrifft.