Opdat er in casu van een schending van artikel 90, lid 1, (oud) juncto artikel 86 (oud) van het E.G.-Verdrag, sprake kan zijn, zouden de verzoekers achtereenvolgens moeten aantonen : (a) dat de handel tussen Lid-Staten ongunstig wordt beïnvloed; (b) dat de V. R.T. over een machtspositie beschikt op de relevante markt; (c) dat de V. R.T. van zijn machtspositie misbruik maakt; (d) dat het exclusief of bijzonder recht dat aan de V. R.T. is verleend, op onontkoombare wijze tot een dergelijk misbruik leidt.
Da es sich im vorliegenden Fall angeblich um einen Verstoss gegen Artikel 90 Absatz 1 (alt) in Verbindung mit Artikel 86 (alt) des EG-Vertrags handele, müssten die Kläger nacheinander nachweisen: (a) dass der Handel zwischen Mitgliedstaaten beeinträchtigt würde; (b) dass die V. R.T. über eine beherrschende Stellung auf dem relevanten Markt verfüge; (c) dass die V. R.T. ihre beherrschende Stellung missbrauche; (d) dass das besondere oder ausschliessliche Recht, das der V. R.T. gewährt worden sei, unweigerlich zu einem solchen Missbrauch führe.
