De vragen betreffen de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, « in samenhang gelezen met de artikelen 6 en/of 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens », van artikel 8, § 2, vierde lid, van de wet van 10 juli 1996, doordat die bepaling verhindert dat een afzonderlijk beroep zou worden ingesteld tegen de beslissing van de eerste voorzitters van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen inzake de taal van de rechtspleging.
Die Fragen beziehen sich darauf, ob Artikel 8 § 2 Absatz 4 des Gesetzes vom 10. Juli 1996 vereinbar ist mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, « in Verbindung mit den Artikeln 6 und/oder 13 der Europäischen Menschenrechtskonvention », insofern die obengenannte Bestimmung die eventuelle Einlegung eines separaten Widerspruchs gegen den Beschluss der ersten Vorsitzenden des Ständigen Widerspruchsausschusses für Flüchtlinge hinsichtlich der Verfahrenssprache verhindert.