1. In afwijking van artikel 111, lid 3, van de onderhavige verordening kunnen lidstaten waar meer dan 60 % van de zoogkoeien en de vaarzen gehouden worden in berggebieden in de zin van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, besluiten de toekenning van de zoogkoeienpremie voor vaarzen afzonderlijk te beheren van die voor zoogkoeien, binnen de grenzen van een afzonderlijk nationaal maximum dat door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld.
(1) Abweichend von Artikel 111 Absatz 3 können Mitgliedstaaten, in denen mehr als 60 % der Mutterkühe und Färsen in Berggebieten im Sinne des Artikels 50 der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 gehalten werden, beschließen, im Rahmen einer von dem jeweiligen Mitgliedstaat festzusetzenden gesonderten nationalen Höchstgrenze die Mutterkuhprämien für Färsen und für Mutterkühe getrennt zu verwalten.