21. spoort de lidstaten ertoe aan de educatieve, sociale, menselijke en economische waarde van informeel gezinswerk voor de verzorging van kinderen of hulpbehoevenden te erkennen, met name door mantelzorgers pensioen- en socialezekerheidsrechten te verlenen, en maatregelen te treffen om het mogelijk te maken de aldus verworven informele bekwaamheden op de arbeidsmarkt te valoriseren;
21. ermutigt die Mitgliedstaaten, den erzieherischen, sozialen, menschlichen und wirtschaftlichen Wert der informellen Familienarbeit im Bereich der Betreuung von Kindern und abhängigen Personen anzuerkennen, insbesondere durch die Gewährung von Renten- und Sozialversicherungsansprüchen, und die erforderlichen Maßnahmen zu ergreifen, damit die so erworbenen informellen Kompetenzen auf dem Arbeitsmarkt zum Tragen kommen;