Allereerst voorziet artikel 198, § 1, vierde streepje, van het Wetboek van vennootschappen in een uitzondering in het geval dat de handelingen en de verrichtingen met opzet verborgen zijn gehouden : in dat geval begint de verjaringstermijn pas te lopen op het ogenblik dat de verrichtingen zijn ontdekt.
Zunächst sieht Artikel 198 § 1 vierter Gedankenstrich des Gesellschaftsgesetzbuches eine Ausnahme vor in dem Fall, dass die Handlungen und Verrichtungen arglistig verheimlicht wurden; in diesem Fall beginnt die Verjährungsfrist erst zu dem Zeitpunkt, wo die Verrichtungen festgestellt werden.