De indiener van het verzoek heeft opgemerkt dat in de vierde bevinding in overweging 40 „impliciet wordt toegegeven dat de [bestaande] benchmarkindex aan het begin van de verbintenis niet representatief was, wat op zich een afdoende reden is om een andere benchmark te gebruiken, aangezien het kwartaal vóór de inwerkingtreding van de verbintenis de voornaamste referentieperiode blijft”.
Der Antragsteller wandte ein, dass die vierte Feststellung in Erwägungsgrund 40 „unterschwellig bestätigt, dass der [derzeitige] Benchmark-Index zu Beginn der Umsetzung der Verpflichtung nicht repräsentativ war, was wiederum Grund genug wäre, eine andere Benchmark heranzuziehen, da das dem Inkrafttreten der Verpflichtung vorausgehende Quartal nach wie vor den Referenzzeitraum darstellt“.