Zij stelt dat tot aan de inwerkingtreding van de wet van 30 april 1999, de gewestelijke overheid een arbeidskaart kon afgeven aan een werknemer die zich al op het grondgebied bevond, zelfs op onregelmatige wijze of met een onzeker statuut, voor zover dat werd verantwoord door economische en sociale overwegingen.
Sie erklärt, dass bis zum Inkrafttreten des Gesetzes vom 30. April 1999 die Regionalbehörde einem Arbeitnehmer, der sich selbst auf unrechtmässige Weise oder mit unsicherem Rechtsstatus bereits auf dem Staatsgebiet aufhalte, eine Arbeitserlaubnis habe erteilen können, solange dies durch wirtschaftliche und soziale Erwägungen gerechtfertigt gewesen sei.