Uit d
e motivering van de arresten waarin de prejudiciële vraag aan het Hof wordt gesteld, blijkt dat de artikelen 30 en 31 van het decreet van 6 juni 1994 in het geding zijn, in zoverre zij de verschillende voo
rwaarden preciseren waaraan een persoon moet voldoen om vast benoemd te kunnen worden in het ambt van onderwijzer, en de artikelen 10 en 14 van de wet van 30 juli 1963 in het geding zijn, in zoverre zij, voor de scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorzien in het verplichte onderricht van de tweede taal d
...[+++]oor een leraar die het bewijs van zijn grondige kennis heeft geleverd.
Aus der Begründung der Urteile, mit denen der Hof befragt wird, geht hervor, dass sie sich auf die Artikel 30 und 31 des Dekrets vom 6. Juni 1994 beziehen, insofern sie die verschiedenen Bedingungen festlegen, die eine Person erfüllen muss, um endgültig in die Funktion als Lehrer ernannt werden zu können, und dass sie sich auf die Artikel 10 und 14 des Gesetzes vom 30. Juli 1963 beziehen, insofern sie in den Schulen des zweisprachigen Gebietes der Hauptstadt Brüssel die Verpflichtung des Zweitsprachenunterrichts durch einen Lehrer vorsehen, der den Nachweis seiner gründlichen Kenntnis erbracht hat.