In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over het verschil in behandeling dat zou worden ingesteld onder de vermoedelijke daders van eenzelfde inbreuk, in zoverre diegenen ten aanzien van wie de procureur des Konings het opportuun acht hen voor de strafgerechten te vervolgen, in elke aanleg de waarborg genieten dat de rechter de in artikel 159 van de Grondwet bedoelde wettigheidstoetsing uitvoert, terwijl diegenen die het voorwerp uitmaken van een procedure van administratieve geldboete de in artikel 159 van de Grondwet bepaalde waarborg slechts kunnen genieten voor de Raad van State en niet voor het BIM of het Milieucollege.
Mit der zweiten präjudiziellen Frage wird der Hof gebeten, über den Behandlungsunterschied zu urteilen, der zwischen den vermutlichen Urhebern eines selben Verstosses eingeführt würde, insofern diejenigen, deren Verfolgung vor den Strafgerichten der Prokurator des Königs für zweckmässig gehalten habe, in jedem Rechtszug die Garantie besässen, dass der Richter eine Kontrolle der Gesetzmässigkeit im Sinne von Artikel 159 der Verfassung vornehmen würde, während diejenigen, denen eine administrative Geldbusse auferlegt werde, nur vor dem Staatsrat und nicht vor dem IBGE/BIM oder dem Umweltkollegium in den Genuss der in Artikel 159 der Verfassung vorgesehenen Garantie gelangen könnten.