De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 56, § 1, van het BTW-Wetboek, in zoverre het de Koning ertoe machtigt de modaliteiten te bepalen volgens welke de administratie, na overleg met de betrokken bedrijfsgroeperingen, maar zonder dat hun akkoord is vereist, de forfaitaire, voorlopige of definitieve grondslagen van aanslag bepaalt.
Die präjudizielle Frage bezieht sich auf die Vereinbarkeit von Artikel 56 § 1 des MwSt.-Gesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern er den König dazu ermächtigt, die Modalitäten festzulegen, gemäss denen die Verwaltung nach Konsultierung der betreffenden Berufsverbände, ohne dass aber deren Zustimmung erforderlich ist, die vorläufigen und endgültigen pauschalen Veranlagungsgrundlagen bestimmt.