I
n beide zaken wordt aan het Hof een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 318, § 2, van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, « doordat het de niet binnen de wettelijke termijn ingestelde vordering tot betwisting van het vaderschap als absolute grond van niet-ontvankelijkheid instelt, zonder dat de rechter bij wie een dergelijke vordering aanhangig is gemaa
kt, de mogelijkheid heeft om te beoordelen of de biologisch
...[+++]e waarheid, rekening houdend met de aanwezige belangen en met het gedrag van de partijen, niet moet samenvallen met de klaarblijkelijk door het betrokken kind beleefde socioaffectieve werkelijkheid ».I
n den beiden Rechtssachen wird der Gerichtshof zur Vereinbarkeit von Artikel 318 § 2 des Zivilgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Bestimmungen der Europäischen Menschenrechtskonvention, befragt, « indem er die nicht innerhalb der gesetzlich festgelegten Frist eingereichte Klage auf Anfechtung der Vaterschaft zum absoluten Unzulässigkeitsgrund erhebt, ohne dass es dem mit einer solchen Klage befassten Richter möglich ist, zu beurteilen, ob unter Berücksichtigung der vorliegenden Interessen und des Verhaltens der Parteien die biologische Wahrheit nicht mit der offensichtlich vom betreffenden Kind erlebten soz
...[+++]ialaffektiven Wirklichkeit zusammentreffen muss ».