Vertaling van "bemonstering van gasvormige " (Nederlands → Duits) :

TERMINOLOGIE

gaslager | gaslagering | gasvormig kussenblok | gasvormig lager | gasvormige lagering
Gaslager

gasvormige afvalstoffen van opwerkingsinstallaties | gasvormige afvalstromen bij opwerkingsinstallaties
Abgasströme von Wiederaufarbeitungsanlagen

gasvormig bestanddeel
gasförmiger Bestandteil

gasvormig effluent
Abgas

gasvormige stof
gasförmiger Stoff

bemonstering milieuverontreiniging | toezicht houden op milieuvervuiling
Umweltmonitoring

gas [ cokesgas | gasvormige brandstof | hoogovengas ]
Gas [ gasförmiger Brennstoff | Hochofengas | Kokereigas ]

IN-CONTEXT TRANSLATIONS

De sondes voor bemonstering van gasvormige emissies moeten op een afstand van ten minste 0,5 m of driemaal de diameter van de uitlaatpijp (de grootste waarde is van toepassing) vanaf het einde van het uitlaatsysteem maar voldoende dicht bij de motor worden geplaatst, zodat de uitlaatgastemperatuur bij de sonde minstens 343 K (70 °C) bedraagt.
Die Probenahmesonden für gasförmige Emissionen sind so anzubringen, dass sie mindestens 0,5 m oder um das Dreifache des Durchmessers des Auspuffrohrs (je nachdem, welcher Wert höher ist) oberhalb vom Austritt der Auspuffanlage entfernt sind und sich so nahe am Motor befinden, dass eine Abgastemperatur von mindestens 343 K (70 °C) an der Sonde gewährleistet ist.

De sondes voor de bemonstering van gasvormige emissies moeten voorzover mogelijk ten minste 0,5 meter of driemaal de diameter van de uitlaatpijp (de grootste waarde is van toepassing) stroomopwaarts vanaf het einde van het uitlaatsysteem worden geplaatst en voldoende dicht bij de motor zodat de uitlaatgastemperatuur bij de sonde ten minste 343 K (70 °C) bedraagt.
Die Probenahmesonden für gasförmige Emissionen müssen so angebracht sein, dass sie mindestens 0,5 m oder um das Dreifache des Durchmessers des Auspuffrohrs (je nachdem, welcher Wert höher ist) oberhalb vom Austritt der Auspuffanlage - soweit zutreffend - entfernt sind und sich so nahe am Motor befinden, dass eine Abgastemperatur von mindestens 343 K (70 °C) an der Sonde gewährleistet ist.

(9 bis) De referentiemethoden voor de meting van arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, en de totale gasvormige kwikconcentratie in de lucht, en de referentiemethode voor de bemonstering en analyse van neergeslagen arseen, cadmium, kwik en polycyclische aromatische koolwaterstoffen dient te worden vastgesteld en gepubliceerd teneinde de juiste toepassing van de richtlijn te garanderen.
(9 a) Die Referenzmethoden für die Messung von Arsen, Kadmium, Nickel und Benzo(a)pyren sowie der Gesamtkonzentration an gasförmigem Quecksilber in der Luft und die Referenzmethode für die Probenahme und Analyse der Ablagerungen von Arsen, Kadmium, Quecksilber und polyzyklischen aromatischen Kohlenwasserstoffen sollten festgelegt und veröffentlicht werden, um eine korrekte Durchführung der Richtlinie zu gewährleisten.

De sondes voor bemonstering van gasvormige emissies moeten, voorzover mogelijk, ten minste 0,5 m of driemaal de diameter van de uitlaatpijp (de grootste waarde is van toepassing) vanaf het einde van het uitlaatsysteem en voldoende dicht bij de motor worden geplaatst, zodat de uitlaatgastemperatuur bij de sonde minstens 343 K (70 °C) bedraagt.
Die Probenahmesonden für gasförmige Emissionen müssen so angebracht sein, daß sie mindestens 0,5 m oder um das Dreifache des Durchmessers des Auspuffrohrs (je nachdem, welcher Wert höher ist) oberhalb vom Austritt der Auspuffanlage - soweit zutreffend - entfernt sind und sich so nahe am Motor befinden, daß eine Abgastemperatur vom mindestens 343 K (70 °C) an der Sonde gewährleistet ist.

De sondes voor bemonstering van gasvormige emissies moeten voorzover mogelijk minstens 0,5 m, of driemaal de diameter van de uitlaatpijp (de grootste waarde is van toepassing), vanaf het einde van het uitlaatsysteem en voldoende dicht bij de motor worden geplaatst zodat de uitlaatgastemperatuur bij de sonde minstens 343 K (70 °C) bedraagt.
Die Probenahmesonden für gasförmige Emissionen müssen so angebracht sein, daß sie mindestens 0,5 m oder um das Dreifache des Durchmessers des Auspuffrohrs (je nachdem, welcher Wert höher ist) oberhalb vom Austritt der Auspuffanlage - soweit zutreffend - entfernt sind und sich so nahe am Motor befinden, daß eine Abgastemperatur von mindestens 343 K (70 °C) an der Sonde gewährleistet ist.