De lidstaten worden aangespoord om zich bij het gebruik van hun beoordelingsmarge zoveel mogelijk door humanitaire motieven te laten leiden, aangezien artikel 10, lid 2, geen beperkingen stelt aan de mate van verwantschap van “niet in artikel 4 genoemde gezinsleden”.
Die Mitgliedstaaten werden aufgefordert, bei der Nutzung ihres Ermessensspielraums humanitären Gesichtspunkten Vorrang zu geben, zumal Artikel 10 Absatz 2 keinerlei Beschränkungen hinsichtlich des Verwandtschaftsgrads von „weiteren Familienangehörigen“ enthält.