De
verwijzende rechter verzoekt het Hof om de in B.1.1 vermelde bepaling van decretale aard te onderzoeken ten aanzien van de bestaanbaarheid ervan, enerzijds, met de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet, in zoverre zij aan de Regering de bevoegdheid toekent om de modaliteiten van de berekening van de geldboete binnen een marge van 250
tot 50 000 euro te bepalen (eerste prejudiciële vraag), en, anderzijds, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie volgens welke de in het geding zijnde bepaling aan de po
...[+++]litierechtbank niet de mogelijkheid zou bieden die geldboete met toepassing van artikel 85 van het Strafwetboek tot onder het minimumbedrag van 250 euro te verminderen, noch de dader van het misdrijf de opschorting van de uitspraak of het uitstel te laten genieten, terwijl de strafrechter zulks kan doen wanneer hij zich uitspreekt over de strafrechtelijke vervolging wegens een overtreding van artikel 134 van het WWROSPE (tweede prejudiciële vraag).Der vorlegende Richter bittet den Gerichtshof, die in B.1.1 erwähnte Dekretsbestimmung zu prüfen hinsichtlich ihrer Vereinbarkeit mit einerseits Artikel 12 Absatz 2 und Artikel 14 der Verfassung, insofern durch sie der Regierung die Befugnis erteilt werde, die Modalitäten für die Berechnung der Geldbuße innerhalb einer Spanne von 250 bis 50 000 Euro festzulegen (erste Vorabentscheidungsfrage), und andererseits den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, ausgelegt in dem Sinne, dass die fragliche Bestimmung es dem Polizeigericht nicht erlaube, diese Geldbuße in Anwendung von Artikel 85 des Strafgesetzbuches unter den Mindestbetrag von 250 Euro zu senken, und ebenfalls nicht, den Urheber des Verstoßes in den Vorteil der Aussetzung der Verkündung
oder des ...[+++]Aufschubs gelangen zu lassen, während der Strafrichter wohl über diese Möglichkeit verfüge, wenn er über die Strafverfolgung wegen eines Verstoßes gegen Artikel 134 des CWATUPE befinde (zweite Vorabentscheidungsfrage).