Vóór de aanneming van de bestreden bepaling mocht het opgelegde bedrag van het schoolgeld niet meer bedragen dan 161 euro in het hoger onderwijs van het korte type (artikel 12, § 2, tweede lid, 1°, van de wet van 29 mei 1959) en 372 euro in het hoger onderwijs van het lange type (artikel 12, § 2, tweede lid, 3°, van dezelfde wet).
Vor der Annahme der angefochtenen Bestimmung durfte die auferlegte Studiengebühr nicht höher als 161 Euro im Hochschulunterricht des kurzen Typs (Artikel 12 § 2 Absatz 2 Nr. 1 des Gesetzes vom 29. Mai 1959) und 372 Euro im Hochschulunterricht des langen Typs (Artikel 12 § 2 Absatz 2 Nr. 3 desselben Gesetzes) sein.