1. In afwijking van artikel 125, lid 3, mogen lidstaten waar meer dan 60 % van de zoogkoeien en de vaarzen gehouden worden in berggebieden in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, besluiten de verlening van de zoogkoeienpremie voor vaarzen afzonderlijk te beheren van die voor zoogkoeien, tot een afzonderlijk nationaal maximum dat door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld.
(1) Abweichend von Artikel 125 Absatz 3 können Mitgliedstaaten, in denen mehr als 60 % der Mutterkühe und Färsen in Berggebieten im Sinne des Artikels 18 der Verordnung (EG) Nr. 1257/1999 gehalten werden, beschließen, im Rahmen einer von dem jeweiligen Mitgliedstaat festzulegenden besonderen nationalen Hoechstgrenze die Mutterkuhprämien für Färsen und für Mutterkühe getrennt zu verwalten.