Door op dwingende wijze te voorzien in de terugvordering, en meer bepaald in de teruginning van het onverschuldigde bedrag (artikelen 14 en 14bis van de wet) en terzelfder tijd een soortgelijke teruginning feitelijk onmogelijk te maken, spreekt de wetgever zich tegen, aangezien de rechtzoekende ten laste van wie de teruginning wordt gedaan zich in het kader van artikel 1410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek per definitie nog steeds in de omstandigheden bevindt om het bestaansminimum te verkrijgen en, behalve afwijking, bijgevolg niet vatbaar is voor beslag.
Der Gesetzgeber widerspreche sich, wenn er die Beitreibung, insbesondere die Rückforderung des nicht geschuldeten Betrags (Artikel 14 und 14bis des Gesetzes) auf zwingende Weise vorsehe und gleichzeitig eine solche Rückforderung tatsächlich unmöglich mache, da der Rechtsuchende, zu dessen Lasten die Rückforderung erfolge, im Rahmen des Artikels 1410 § 4 des Gerichtsgesetzbuches per definitionem noch stets die Voraussetzungen zum Erhalt des Existenzminimums erfülle und, mit Ausnahme von Abweichungen, somit nicht pfändbar sei.