Traduction de «besluit kan afzonderlijk aan een indirecte werkzaamheid deelnemen » (Néerlandais → Allemand) :

5. Een EESV, of elke juridische entiteit die gevestigd is in een lidstaat of een geassocieerde staat en uit onafhankelijke juridische entiteiten bestaat welke beantwoorden aan de voorwaarden van het onderhavige besluit , kan afzonderlijk aan een indirecte werkzaamheid deelnemen, zodra de samenstelling ervan aan de overeenkomstig de leden 1 tot 4 vastgestelde voorwaarden voldoet.
(5) Eine EWIV oder eine Rechtsperson, die in einem Mitgliedstaat oder assoziierten Staat ansässig ist und in der unabhängige, die Bedingungen dieses Beschlusses erfüllende Rechtspersonen zusammengeschlossen sind, kann sich allein an einer indirekten Maßnahme beteiligen, wenn ihre Zusammensetzung den Bedingungen entspricht, die in Übereinstimmung mit den Absätzen 1 bis 4 festgelegt wurden.

5. Een EESV, of elke juridische entiteit die gevestigd is in een lidstaat of een geassocieerde staat en uit onafhankelijke juridische entiteiten bestaat welke beantwoorden aan de voorwaarden van het onderhavige besluit, kan afzonderlijk aan een indirecte werkzaamheid deelnemen, zodra de samenstelling ervan aan de overeenkomstig de leden 1 tot 4 vastgestelde voorwaarden voldoet.
5. Eine EWIV oder eine Rechtsperson, die in einem Mitgliedstaat oder assoziierten Staat ansässig ist und in der unabhängige, die Bedingungen dieses Beschlusses erfüllende Rechtspersonen zusammengeschlossen sind, kann sich allein an einer indirekten Maßnahme beteiligen, wenn ihre Zusammensetzung den Bedingungen entspricht, die in gemäß den Absätzen 1 - 4 festgelegt wurden.

5. Een EESV of elke juridische entiteit die gevestigd is in een lidstaat of een geassocieerde staat en uit onafhankelijke juridische entiteiten bestaat welke beantwoorden aan de voorwaarden van het onderhavige besluit, kan afzonderlijk aan een indirecte werkzaamheid deelnemen, zodra de samenstelling ervan aan de overeenkomstig de leden 1 tot 4 vastgestelde voorwaarden voldoet.
5. Eine EWIV oder eine Rechtsperson, die in einem Mitgliedstaat oder assoziierten Staat ansässig ist und in der unabhängige, die Bedingungen dieses Beschlusses erfüllende Rechtspersonen zusammengeschlossen sind, kann sich allein an einer indirekten Maßnahme beteiligen, wenn ihre Zusammensetzung den Bedingungen entspricht, die in Übereinstimmung mit den Absätzen 1 bis 4 festgelegt wurden.

4. Een EESV, of elke juridische entiteit die in overeenstemming met de nationale wetgeving gevestigd is in een lidstaat of een geassocieerde staat en uit onafhankelijke juridische entiteiten bestaat welke beantwoorden aan de voorwaarden van de onderhavige verordening , kan afzonderlijk aan een indirecte werkzaamheid deelnemen, zodra de samenstelling ervan aan de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde voorwaarden voldoet.
(4) Eine EWIV oder eine Rechtsperson, die in einem Mitgliedstaat oder assoziierten Staat nach dessen innerstaatlichem Recht ansässig ist und in der unabhängige, die Bedingungen dieser Verordnung erfüllende Rechtspersonen zusammengeschlossen sind, kann als alleiniger Teilnehmer an einer indirekten Maßnahme tätig werden , wenn ihre Zusammensetzung den Bedingungen entspricht, die gemäß den Absätzen 1 und 2 festgelegt wurden.

5. Een EESV, of elke juridische entiteit die overeenkomstig de nationale wetgeving gevestigd is in een lidstaat of een geassocieerde staat en uit onafhankelijke juridische entiteiten bestaat welke beantwoorden aan de voorwaarden van de onderhavige verordening , kan afzonderlijk aan een indirecte werkzaamheid deelnemen, zodra de samenstelling ervan aan de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde voorwaarden voldoet.
(5) Eine EWIV oder eine Rechtsperson, die in einem Mitgliedstaat oder assoziierten Staat nach dessen innerstaatlichem Recht ansässig ist und in der unabhängige, die Bedingungen dieser Verordnung erfüllende Rechtspersonen zusammengeschlossen sind, kann sich allein an einer indirekten Maßnahme beteiligen, wenn ihre Zusammensetzung den Bedingungen entspricht, die gemäß den Absätzen 1 und 2 festgelegt wurden.

2. Onverminderd lid 1 hebben in Egypte gevestigde juridische entiteiten die deelnemen aan een werkzaamheid onder contract van het EG-Kaderprogramma, onder de voorwaarden die zijn neergelegd in het besluit dat door het Europees Parlement en de Raad is vastgesteld overeenkomstig artikel 167 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in het dienovereenkomstig met de Gemeenschap gesloten contract, dezelfde rechten en verplichtingen inzake intellectuele eigendom als juridische entiteiten die in de Gemeenschap zijn gevestigd.
(2) Bei einer Beteiligung von Rechtspersonen mit Sitz in Ägypten an einer indirekten Maßnahme des EG-Rahmenprogramms haben diese dieselben Rechte und Pflichten in Bezug auf geistiges Eigentum wie Rechtspersonen mit Sitz in der Gemeinschaft; diese Rechte und Pflichten sind in der einschlägigen Entscheidung des Europäischen Parlaments und des Rates nach Artikel 167 des Vertrags zur Gründung der Europäischen Gemeinschaft und in dem mit der Europäischen Gemeinschaft entsprechend abgeschlossenen Vertrag festgelegt und müssen mit den in Absatz 1 beschriebenen Rechten und Pflichten vereinbar sein.

« Schendt artikel 54bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, ingevoegd bij de wet van 20 december 1974 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 1985 en 22 februari 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk genomen en/of in samenhang met de artikelen 12 en 23, derde lid, 1°, van de Grondwet en artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in zoverre de personen die niet voldoen aan de bekwaamheidsvereisten van artikel 21quater , ingevolge het voormelde artikel 54bis , teneinde hun werkzaamheid onder dezelfde omstandigheden als de beoefenaars van de verpleegkunde te mogen blijven verrichten, drie jaar nuttige ervaring moeten hebben op de datum van 1 september 1990 zonder dat rekening wordt gehouden met de nuttige ervaring opgedaan tot aan de datum van inwerkingtreding van de wet van 22 februari 1994, zelfs tot op de uiterste datum waarop zij zich bij de bevoegde geneeskundige commissie moeten bekendmaken (1 april 1996), zelfs tot op de datum waarop de bevoegde geneeskundige commissie hun verklaring onderzoekt, terwijl de wetgever in de wet van 22 februari 1994 de Koning heeft gemachtigd om zonder enige beperking in de tijd de termijn waarbinnen en de wijze waarop de personen zich bij de geneeskundige commissie moeten bekendmaken, te bepalen en de termijn waarbinnen de genoemde geneeskundige commissie zich over de ingediende verklaringen moet uitspreken, niet heeft begrensd ?
« Verstösst Artikel 54bis des königlichen Erlasses Nr. 78 vom 10. November 1967 über die Ausübung der Heilkunst, der Krankenpflege, der Heilhilfsberufe und über die medizinischen Kommissionen, eingefügt durch das Gesetz vom 20. Dezember 1974 und abgeändert durch die Gesetze vom 26. Dezember 1985 und vom 22. Februar 1994, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, an sich und/oder in Verbindung mit den Artikeln 12 und 23 Absatz 3 Nr. 1 der Verfassung sowie mit Artikel 6 des Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte, insofern er vorschreibt, dass Personen, die die in Artikel 21quater vorgesehenen Befähigungsbedingungen nicht erfüllen, am 1. September 1990 drei Jahre zweckdienlicher Erfahrung haben müssen, um weiterhin ihre Tätigkeiten unter denselben Bedingungen ausüben zu dürfen wie die Fachkräfte für Krankenpflege, ohne dass dabei die bis zum Datum des Inkrafttretens des Gesetzes vom 22. Februar 1994 gesammelte zweckdienliche Erfahrung berücksichtigt wird, bzw. bis zum Stichtag, an dem sie sich bei der zuständigen medizinischen Kommission zu melden haben (1. April 1996), bzw. bis zum Tag, an dem die zuständige medizinische Kommission ihre Erklärung untersucht, während der Gesetzgeber im Gesetz vom 22. Februar 1994 den König ohne jegliche zeitliche Begrenzung dazu ermächtigt hat, die Frist sowie die Art, in der die Personen sich bei der medizinischen Kommission zu melden haben, zu bestimmen, und die Frist, innerhalb deren die besagte medizinische Kommission über die abgegebenen Erklärungen zu befinden hat, nicht begrenzt hat?

« Schendt artikel 54bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, ingevoegd bij de wet van 20 december 1974 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 1985 en 22 februari 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet afzonderlijk genomen en/of in samenhang met de artikelen 12 en 23, derde lid, 1°, van de Grondwet en artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in zoverre de personen die niet voldoen aan de in artikel 21quater gestelde bekwaamheidseisen, ingevolge het voormelde artikel 54bis, teneinde hun werkzaamheid onder dezelfde voorwaarden als de beoefenaars van de verpleegkunde te mogen blijven verrichten, drie jaar nuttige ervaring moeten hebben op de datum van 1 september 1990 zonder dat rekening wordt gehouden met nuttige ervaring opgedaan tot aan de inwerkingtreding van de wet van 22 februari 1994, zelfs tot aan de uiterste datum waarop zij zich bij de bevoegde geneeskundige commissie bekend moeten maken (1 april 1996), zelfs tot aan de datum waarop de bevoegde geneeskundige commissie hun verklaring onderzoekt, terwijl de wetgever in de wet van 22 februari 1994 de Koning heeft gemachtigd om zonder beperking in de tijd de termijn waarbinnen en de wijze waarop de personen die zich bij de geneeskundige commissie bekend maken, te bepalen en de termijn waarbinnen de genoemde geneeskundige commissie zich over de ingediende verklaringen moest uitspreken, niet heeft begrensd ?
« Verstösst Artikel 54bis des königlichen Erlasses Nr. 78 vom 10. November 1967 über die Ausübung der Heilkunst, der Krankenpflege, der Heilhilfsberufe und über die medizinischen Kommissionen, eingefügt durch das Gesetz vom 20. Dezember 1974 und abgeändert durch die Gesetze vom 26. Dezember 1985 und vom 22. Februar 1994, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, an sich und/oder in Verbindung mit den Artikeln 12 und 23 Absatz 3 Nr. 1 der Verfassung sowie mit Artikel 6 des Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte, insofern er vorschreibt, dass Personen, die die in Artikel 21quater vorgesehenen Befähigungsbedingungen nicht erfüllen, am 1. September 1990 drei Jahre zweckdienlicher Erfahrung haben müssen, um weiterhin ihre Tätigkeiten unter denselben Bedingungen ausüben zu dürfen wie die Fachkräfte für Krankenpflege, ohne dass dabei die bis zum Datum des Inkrafttretens des Gesetzes vom 22. Februar 1994 gesammelte zweckdienliche Erfahrung berücksichtigt wird, bzw. bis zum Stichtag, an dem sie sich bei der zuständigen medizinischen Kommission zu melden haben (1. April 1996), bzw. bis zum Tag, an dem die zuständige medizinische Kommission ihre Erklärung untersucht, während der Gesetzgeber im Gesetz vom 22. Februar 1994 den König ohne jegliche zeitliche Begrenzung dazu ermächtigt hat, die Frist sowie die Art, in der die Personen sich bei der medizinischen Kommission zu melden haben, zu bestimmen, und die Frist, innerhalb deren die besagte medizinische Kommission über die abgegebenen Erklärungen zu befinden hat, nicht begrenzt hat?

« Schendt artikel 54bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, ingevoegd bij de wet van 20 december 1974 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 1985 en 22 februari 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet afzonderlijk genomen en/of in samenhang met de artikelen 12 en 23, derde lid, 1°, van de Grondwet en artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in zoverre de personen die niet voldoen aan de bekwaamheidsvereisten van artikel 21quater, ingevolge het voormelde artikel 54bis, teneinde hun werkzaamheid onder dezelfde omstandigheden als de beoefenaars van de verpleegkunde te mogen blijven verrichten, drie jaar nuttige ervaring moeten hebben op de datum van 1 september 1990 zonder dat rekening wordt gehouden met de nuttige ervaring opgedaan tot aan de datum van inwerkingtreding van de wet van 22 februari 1994, zelfs tot op de uiterste datum waarop zij zich bij de bevoegde geneeskundige commissie moeten bekendmaken (1 april 1996), zelfs tot op de datum waarop de bevoegde geneeskundige commissie hun verklaring onderzoekt, terwijl de wetgever in de wet van 22 februari 1994 de Koning heeft gemachtigd om zonder enige beperking in de tijd de termijn waarbinnen en de wijze waarop de personen zich bij de geneeskundige commissie moeten bekendmaken, te bepalen en de termijn waarbinnen de genoemde geneeskundige commissie zich over de ingediende verklaringen moet uitspreken, niet heeft begrensd ?
« Verstösst Artikel 54bis des königlichen Erlasses Nr. 78 vom 10. November 1967 über die Ausübung der Heilkunst, der Krankenpflege, der Heilhilfsberufe und über die medizinischen Kommissionen, eingefügt durch das Gesetz vom 20. Dezember 1974 und abgeändert durch die Gesetze vom 26. Dezember 1985 und vom 22. Februar 1994, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, an sich und/oder in Verbindung mit den Artikeln 12 und 23 Absatz 3 Nr. 1 der Verfassung sowie mit Artikel 6 des Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte, insofern er vorschreibt, dass Personen, die die in Artikel 21quater vorgesehenen Befähigungsbedingungen nicht erfüllen, am 1. September 1990 drei Jahre zweckdienlicher Erfahrung haben müssen, um weiterhin ihre Tätigkeiten unter denselben Bedingungen ausüben zu dürfen wie die Fachkräfte für Krankenpflege, ohne dass dabei die bis zum Datum des Inkrafttretens des Gesetzes vom 22. Februar 1994 gesammlte zweckdienliche Erfahrung berücksichtigt wird, bzw. bis zum Stichtag, an dem sie sich bei der zuständigen medizinischen Kommission zu melden haben (1. April 1996), bzw. bis zum Tag, an dem die zuständige medizinische Kommission ihre Erklärung untersucht, während der Gesetzgeber im Gesetz vom 22. Februar 1994 den König ohne jegliche zeitliche Begrenzung dazu ermächtigt hat, die Frist sowie die Art, in der die Personen sich bei der medizinischen Kommission zu melden haben, zu bestimmen, und die Frist, innerhalb deren die besagte medizinische Kommission über die abgegebenen Erklärungen zu befinden hat, nicht begrenzt hat?