Voor het overige zetten de verzoekende partijen niet uiteen in welk opzicht de in de bestreden bepalingen vervatte mogelijkheid om in rechte op te treden, een inmenging zou uitmaken in de in de artikelen 14, 19, 22, 23, 24, 25, 26 en 27 van de Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden.
Im Ubrigen erläutern die klagenden Parteien nicht, inwiefern die durch die angefochtenen Bestimmungen vorgesehene Möglichkeit des Auftretens vor Gericht eine Einmischung in die durch die Artikel 14, 19, 22, 23, 24, 25, 26 und 27 der Verfassung gewährleisteten Rechte und Freiheiten darstellten.