Moet artikel 3 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (1), in het licht van het algemene verbod van misbruik van recht en van artikel 4, lid 2, VEU inzake de eerbiediging van de nationale identiteit, aldus worden uitgele
gd dat de nationale bestuurlijke autoriteiten Italiaanse staatsburgers die misbruik hebben gemaakt van het recht van de Unie dienen in te schrijven op de lijst van gevestigde advocaten, en staat dit artikel in de we
g aan een ...[+++]nationale praktijk op grond waarvan deze autoriteiten een verzoek om inschrijving op het tableau van de gevestigde advocaten mogen afwijzen, indien zich objectieve omstandigheden voordoen die leiden tot het oordeel dat misbruik is gemaakt van het recht van de Unie, onverminderd, enerzijds, de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en het verbod van discriminatie en, anderzijds, het recht van de betrokkene om in rechte te klagen over eventuele schendingen van het recht van vestiging en dus de toetsing door een rechter van de handelwijze van het bestuur?Ist Art. 3 der Richtlinie 98/5/EG (1) des Europäischen Parlaments und des Rates vom 16. Februar 1998 zur Erleichterung der ständigen Ausübung des Rechtsanwaltsberufs in einem anderen Mitgliedstaat als dem, in dem die Qualifikation erworben wurde, vor dem Hintergrund des allgemeinen Grundsatzes des Rechtsmissbrauchsverbots und d
es die Achtung der nationalen Identität betreffenden Art. 4 Abs. 2 EUV dahin auszulegen, dass er die nationalen Stellen verpflichtet, italienische Staatsbürger, die das Unionsrecht missbraucht haben, in das Verzeichnis der niedergelassenen Rechtsanwälte einzutragen, und er einer nationalen Praxis entgegensteht, di
...[+++]e es diesen Stellen erlaubt, Anträge auf Eintragung in das Verzeichnis der niedergelassenen Rechtsanwälte abzulehnen, wenn objektive Umstände vorliegen, die die Feststellung ermöglichen, dass der Tatbestand des Missbrauchs des Unionsrechts verwirklicht ist, unbeschadet zum einen der Beachtung des Verhältnismäßigkeitsgrundsatzes und des Diskriminierungsverbots und zum anderen des Rechts des Betroffenen, das Gericht anzurufen, um etwaige Verletzungen des Niederlassungsrechts zu rügen, und somit einer gerichtlichen Überprüfung des Verwaltungshandelns?