In haar memorie van tussenkomst voert de verzoekende partij voor de verwijzende rechter aan dat het Hof niet bevoegd is om zich uit te spreken over de prejudiciële vraag, die betrekking zou hebben op een keuze van de Grondwetgever, aangezien het opgeworpen verschil in behandeling niet zou voortvloeien uit de in het geding zijnde bepaling, maar uit het beginsel van de scheiding tussen Kerk en Staat verankerd in artikel 21 van de Grondwet, of op zijn minst uit de in het geding zijnde bepaling in samenhang gelezen met artikel 21 van de Grondwet.
In ihrem Interventionsschriftsatz führt die vor dem vorlegenden Richter klagende Partei an, der Gerichtshof sei nicht befugt, über die Vorabentscheidungsfrage zu befinden, die sich auf eine Entscheidung des Verfassungsgebers beziehe, da der angeführte Behandlungsunterschied sich nicht aus der fraglichen Bestimmung, sondern aus dem Grundsatz der Trennung zwischen Kirche und Staat, der in Artikel 21 der Verfassung festgelegt sei, ergebe, oder zumindest aus der fraglichen Bestimmung in Verbindung mit Artikel 21 der Verfassung.