Eveneens naar analogie van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 (artikel 23, lid 2, onder b) en c)) vermelden de punten b) en d) als weigeringsgronden dat het kind, dan wel iemand die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, niet de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord.
Wie auch im Haager Übereinkommen von 1996 (Artikel 23 Absatz 2 Buchstaben b) und c)) werden als Gründe für die Nichtanerkennung (unter den Buchstaben b) und d)) die Sachverhalte aufgeführt, daß das Kind nicht die Möglichkeit hatte, gehört zu werden, bzw. daß einer Person, die geltend macht, daß die Entscheidung in ihre elterliche Verantwortung eingreift, nicht die Möglichkeit eingeräumt worden ist, gehört zu werden.