De vraag is of het wettigheidsbeginsel in strafzaken niet miskend wordt wanneer, enerzijds, het Dopingdecreet va
n 27 maart 1991 het bezit en gebruik van dopingproducten strafbaar stelt « onverminderd » de federale Drugwet van 24 februari 1921 (artikel 21, § 2, 2°, van dat Dopingdecreet in de versie gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004) en wanneer, anderzijds, artikel 44 van dat decreet zo wordt geïnterpreteerd dat daaruit een strafuitsluitende verschoningsgrond voortvloeit, zowel ten aanzien van de strafbaarstelling in dat decreet als die in de Drugwet, wanneer de dopingpraktijk een sportbeoefenaar betreft die zich voorbereidt op of d
...[+++]eelneemt aan een sportmanifestatie.