In de referentieperiode bijzonder actueel geworden is ten slotte de kwestie van omroepen uit derde landen die tot haat aanzetten en die uit hoofde van artikel 2, lid 4, onder de bevoegdheid van een lidstaat vallen.
Schließlich spielte auch die Frage von Programmen aus Drittländern, die zu Hass aufstacheln und die nach Artikel 2 Absatz 4 der Rechtshoheit eines Mitgliedstaats unterliegen, während des Bezugszeitraums eine besondere Rolle.