(5)Het kader moet van toepassing zijn op visserijoperaties die in de Uniewateren door Unievaartuigen, vaartuigen van buiten de Unie en onderdanen van de lidstaten (onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat) worden verricht, alsook op Unievaartuigen die actief zijn in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag.
(5)Er sollte für Fangtätigkeiten in Unionsgewässern durch Unionsschiffe und Nicht-Unionsschiffe sowie Staatsbürger der Mitgliedstaaten (unbeschadet der vorrangigen Zuständigkeit des Flaggenstaats) und für Unionsschiffe, die in den Regionen in äußerster Randlage nach Artikel 349 Absatz 1 AEUV tätig sind, gelten.