Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de vereiste van een niet onevenredig kostbare procedure, bedoeld in artikel 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus, de bevoegdheden van de nationale rechter om in een rechtsgeding redelijke kosten toe te wijzen, onverlet laat, voor zover het bedrag ervan redelijk is en de door de betrokken partij gedragen kosten globaal gezien niet buitensporig hoog zijn (HvJ, 11 april 2013, C-260/11, Edwards en Pallikaropoulos, punt 26; 13 februari 2014, C-530/11, Commissie t. Verenigd Koninkrijk, punt 44).
Der Europäische Gerichtshof hat geurteilt, dass das Erfordernis eines nicht unverhältnismäßig teuren Verfahrens im Sinne von Artikel 9 Absatz 4 des Aarhus-Übereinkommens die Befugnisse des nationalen Richters, in einem Gerichtsverfahren angemessene Kosten aufzuerlegen, unbeeinträchtigt lässt, soweit diese angemessen sind und die für die betroffene Partei angefallenen Kosten insgesamt nicht übermäßig hoch sind (EuGH, 11. April 2013, C-260/11, Edwards und Pallikaropoulos, Randnr. 26; 13. Februar 2014, C-530/11, Kommission gegen Vereinigtes Königreich, Randnr. 44).