Het is juist dat de situatie waarbij de magistraten van de algemene vergadering bedoeld in artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek en die van de korpsvergadering bedoeld in artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek een beslissing nemen over de aanwijzing, voordracht of verkiezing van een van hun collega's die een van de in die artikelen bedoelde functies ambiëren - waarbij de stemming krachtens de artikelen 342, § 2, en 348, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek geheim dient te geschieden - nauw aansluit bij de hypothese van een beslissing over de voordracht van kandidaat-magistraten door de benoemingscommissie, maar het blijkt niet dat de wetgever zijn beoordelingsbevoegdheid te buiten is gegaan, onder meer rekening houdend met het beroepsgehe
...[+++]im waartoe de leden van de benoemingscommissie zijn gehouden en met het verbod voor hen om deel te nemen aan een beraadslaging of beslissing over zaken waarbij zij een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben of zaken waarbij zij in een professionele hoedanigheid betrokken zijn geweest (artikel 259bis-19, respectievelijk § 3 en § 1, van het Gerechtelijk Wetboek).Es trifft zu, dass die Situation, in der die Magistrate der Generalversammlung im Sinne von Artikel 340 des Gerichtsgesetzbuches und diejenigen der Korpsversammlung im Sinne von Artikel 346 des Gerichtsgesetzbuches eine Entscheidung über die Bestimmung, die Invorschlagbringung oder die Wahl eines ihrer Kollegen treffen, die sich um eines der in diesen Artikeln vorgesehenen Ämter bewerben - wobei die Abstimmung aufgrund der Artikel 342 § 2 und 348 § 2 des Gerichtsgesetzbuches geheim erfolgen muss -, sehr dem Fall einer Entscheidung über den Vorschlag von angehenden Magistraten durch die Ernennungskommission gleicht, doch es ist nicht ersichtlich, dass der Gesetzgeber seine Ermessensbefugnis überschritten hätte, unter anderem unter Berücksich
...[+++]tigung des Berufsgeheimnisses, an das die Mitglieder der Ernennungskommission gebunden sind, und des ihnen obliegenden Verbots, an einer Beratung oder Entscheidung über Dinge teilzunehmen, an denen sie ein persönliches und direktes Interesse haben, oder über Dinge, an denen sie in einer beruflichen Eigenschaft beteiligt gewesen sind (Artikel 259bis-19 § 3 beziehungsweise § 1 des Gerichtsgesetzbuches).