De belangrijkste kenmerken van deze ontwikkelingssamenwerking zijn een min of meer constant voedselhulppakket (hoofdzakelijk tarwe) van ongeveer 150.000 ton en een bedrag voor projecthulp dat van 10 miljoen ecu per jaar in de eerste vijf jaar (1976-1981) is gestegen tot ongeveer 20 miljoen ecu in de eerste helft van de jaren tachtig en daarna snel is opgelopen tot 50 miljoen ecu en meer per jaar in de afgelopen vier jaar.
Eine der großen Konstanten dieser Entwicklungszusammenarbeit war stets die Nahrungsmittelhilfe (vor allem Weizen) mit einem Volumen von rund 150 000 Tonnen; die zweite große Konstante bestand in Projekthilfe, die in den ersten fünf Abkommensjahren (1976-1981) jährlich 10 Mio. ECU ausmachte, in der ersten Hälfte der 80er Jahre auf annähernd 20 Mio. ECU anwuchs und in den letzten vier Jahren ein jährliches Volumen von 50 Mio. ECU und mehr erreicht hat.
