De wetgever, die ertoe gehouden is onder meer de vrijheid van de persoon (artikel 12, eerste lid, van de Grondwet), het recht op leven (artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) en het eigendomsrecht (artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) te waarborgen, heeft de verplichting om de criminele activiteiten waarbij die grondrechten worden geschonden doeltreffend te bestraffen, waardoor beperkingen op het briefgeheim noodzakelijk kunnen worden voor zover zij evenredig zijn met het nagestreefde wettige doel.
Um insbesondere die Freiheit der Person (Artikel 12 Absatz 1 der Verfassung), das Recht auf Leben (Artikel 2 der Europäischen Menschenrechtskonvention) und das Eigentumsrecht (Artikel 16 der Verfassung und Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zur Europäischen Menschenrechtskonvention) zu garantieren, muss der Gesetzgeber eine wirksame Repression gegen Verstösse gegen diese Grundrechte durch kriminelle Tätigkeiten organisieren, was Einschränkungen des Briefgeheimnisses erforderlich machen kann, sofern diese Einschränkungen im Verhältnis zur legitimen Zielsetzung stehen.