Houden artikel 3 van de wet van 26 juli 1996 en de bekrachtigingswet een schending in van het gelijkheidsbeginsel doordat daarin aan de Koning prerogatieven worden verleend waarvan de geldigheidsduur kan worden verlengd, terwijl de doelstellingen, de grenzen en de aangelegenheden niet precies zijn bepaald, zodat de verzoekende partijen de fundamentele garanties van de bescherming door de wetgever en van een democratische controle worden ontzegd ?
Verstossen Artikel 3 des Gesetzes vom 26. Juli 1996 und das Bestätigungsgesetz gegen den Gleichheitsgrundsatz, indem darin dem König Prärogativen eingeräumt werden, deren Geltungsdauer verlängert werden kann, während die Zielsetzungen, Grenzen und Angelegenheiten nicht genau festgelegt sind, so dass den klagenden Parteien die grundlegenden Garantien des Schutzes durch den Gesetzgeber und der demokratischen Kontrolle versagt werden?