De Raad heeft dit standpunt daarna voortdurend herhaald. Meer in het bijzonder heeft deze in zijn conclusies van 26 maart 2002 bepaald dat voor de financiering van de stationeringsfase gestreefd zal worden naar een verdeling waarbij maximaal een derde ten laste van de communautaire begroting zal komen en minimaal twee derde door de particuliere sector zal worden gedragen.
Diese Position wurde danach immer wieder bekräftigt. So war der Rat in seinen Schlussfolgerungen vom 26. März 2002 übereingekommen, für die Finanzierung der Errichtungsphase «die Gewährleistung einer Kostenteilung anzustreben, bei der höchstens 1/3 auf den Gemeinschaftshaushalt und mindestens 2/3 auf den Privatsektor entfallen».