De prejudiciële vraag stelt de bestaanbaarheid van de artikelen 63, 67, 152, 153 en 182 van het Wetboek van Strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet aan de orde, in zoverre die bepalingen impliceren dat, anders dan voor de burgerlijke rechter op grond van de artikelen 811 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, een derde slechts tot tussenkomst en gemeenverklaring voor de strafrechter mag worden gedagvaard mits een bijzondere wetsbepaling.
Die präjudizielle Frage befasst sich mit der Vereinbarkeit der Artikel 63, 67, 152, 153 und 182 des Strafprozessgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insoweit diese Bestimmungen implizieren, dass ein Dritter zur Intervention und Gemeinsamerklärung nur aufgrund einer besonderen Gesetzesbestimmung vor den Strafrichter geladen werden darf, im Gegensatz zu den in den Artikeln 811 ff. des Gerichtsgesetzbuches vor dem Zivilrichter gebotenen Möglichkeiten.