De verzoekende partij verwijst hierbij naar het arrest nr. 5/2004 (B.16.3), waarin het Hof stelde dat « de mogelijkheid om een aanvullende maatschappelijke dienstverlening toe te kennen, [.] bijgevolg niet [zou] kunnen worden beschouwd als een middel om de tekortkomingen in de inwerkingstelling van het recht op maatschappelijke integratie stelselmatig op te vangen, indien althans dergelijke tekortkomingen zouden zijn vastgesteld ten aanzien van een of meer objectief bepaalde categorieën van personen ».
Die klagende Partei verweist auf das Urteil Nr. 5/2004 (B.16.3), in dem der Hof geurteilt hat: « Die Möglichkeit der Gewährung einer zusätzlichen Sozialhilfe kann folglich nicht als ein Instrument betrachtet werden, das es ermöglichen würde, systematisch die Unzulänglichkeiten bei der Verwirklichung des Rechts auf soziale Eingliederung zu beheben, zumindest falls solche Unzulänglichkeiten gegenüber gewissen, objektiv festgelegten Kategorien von Personen festgestellt werden sollten ».