Ofschoon de loutere hoedanigheid van partij in een rechtspleging die analoog is aan die welke aanleiding is geweest tot de prejudiciële vraag, niet volstaat om het bij artikel 87, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereiste belang aan te tonen, kan te dezen worden aangenomen dat de vrijwillig tussenkomende partij doet blijken van een voldoende belang.
Obwohl die blosse Eigenschaft als Partei in einem Rechtsverfahren, das demjenigen analog ist, das Anlass zu der präjudiziellen Frage war, nicht ausreicht, um das durch Artikel 87 § 1 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 vorgeschriebene Interesse nachzuweisen, kann im vorliegenden Fall angenommen werden, dass die freiwillig intervenierende Partei ein ausreichendes Interesse nachweist.