De wetgever heeft de minimale wachttermijn van veertien dagen opgevat als een « moratorium » tijdens hetwelk de ambtenaar van de burgerlijke stand de nuttige gegevens kan inzamelen en zijn controlebevoegdheid kan uitoefenen (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1-512/6, pp. 9 en 15).
Der Gesetzgeber hat die Mindestwartezeit von vierzehn Tagen als « Moratorium » verstanden, in dem der Standesbeamte die sachdienlichen Informationen sammeln und seine Kontrollbefugnis ausüben kann (Parl. Dok., Senat, 1998-1999, Nr. 1-512/6, SS. 9 und 15).