De Commissie is daarom van mening dat een dergelijke vergelijkende benadering in dit specifieke geval geen correcte toepassing vormt van het criterium van de "particuliere schuldeiser", zoals door het Hof omschreven, dat, zoals het Hof later opmerkte in zijn arrest van 29 juni 1999 in de zaak DMT (C-256/97)(10), veronderstelt dat het onderzochte gedrag van de publieke schuldeiser moet worden vergeleken met dat van een fictieve particuliere schuldeiser die zich voorzover mogelijk in dezelfde situatie bevindt.
Folglich kommt die Kommission zu dem Schluss, dass ein solcher komparativer Ansatz in diesem spezifischen Fall keine korrekte Anwendung des vom Gerichtshof definierten "Privatgläubigertests" darstellt, der nach dem Urteil vom 29. Juni 1999 in der Rechtssache C-256/97(10) ("DMT") beinhaltet, dass das Verhalten des öffentlichen Gläubigers mit dem eines hypothetischen privaten Gläubigers verglichen werden muss, der sich möglichst weitgehend in derselben Situation befindet.