De verwijzende rechter vraagt het Hof of de bepalingen van hoofdstukken XVIII, XX, XXI en XXII van de algemene wet inzake douane en accijnzen (hierna : A.W.D.A) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden doordat « de bevoegdheden die aan de onderzoekers inzake douane en accijnzen worden toegekend dermate verschillen van de bevoegdheden in het kader van strafvordering en strafrechtspleging in het algemeen, en de onafhankelijkheid aan de verdachte-geadministreerde niet waarborgen zoals dit het geval is in gemeen recht ».
Der Verweisungsrichter fragt den Hof, ob die Bestimmungen der Kapitel XVIII, XX, XXI und XXII des allgemeinen Zoll- und Akzisengesetzes (nachfolgend: AZAG) gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstossen, indem « die den Untersuchungsführern in Sachen Zoll und Akzisen erteilten Befugnisse sich derart von den Befugnissen im Rahmen der Strafverfolgung und des Strafverfahrens im allgemeinen unterscheiden und dem Beschuldigten in seinem Verhältnis zur Verwaltung keine Unabhängigkeit gewährleisten, so wie es im allgemeinen Recht der Fall ist ».