2.1. tijdens de vrije laagfrequente verticale uittrilling van de afgeveerde massa boven een aangedreven as of draaistel moeten de gemeten frequentie en de demping met de maximaal toegestane druk op de vering beantwoorden aan de in de punten 2.2 tot en met 2.5 omschreven grenzen;
2.1. Während des kurzzeitigen freien niederfrequenten vertikalen Schwingungsvorgangs der gefederten Masse senkrecht über der Antriebsachse oder einer Achsgruppe dürfen die gemessene Frequenz und Dämpfung der Federung unter Hoechstlast die unter den Nummern 2.2 bis 2.5 festgelegten Grenzwerte nicht überschreiten.