Naar aanleiding van de door de afdeling wetgeving van de Raad van State gestelde vraag waarom de uitzondering alleen geldt voor misdrijven waarbij de fysieke integriteit van personen in het gedrang dreigt te komen en niet voor andere strafbare feiten, inzonderheid de aanslag op iemands eer (advies van de Raad van State van 5 november 2003, Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0024/002, p. 13), werd door de indiener van het wetsvoorstel dat tot de bestreden wet heeft geleid, in de Commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers het volgende gesteld :
Auf die Frage der Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates, warum die Ausnahme nur für Straftaten gelte, durch die die körperliche Unversehrtheit von Personen gefährdet zu werden drohe, und nicht für andere strafbare Handlungen, insbesondere Ehrverletzungen (Gutachten des Staatsrates vom 5. November 2003, Parl. Dok., Kammer, 2003-2004, DOC 51-0024/002, S. 13), erklärte der Autor des Gesetzesvorschlags, der zu dem angefochtenen Gesetz geführt hat, im Justizausschuss der Abgeordnetenkammer: