Met de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht na te gaan of artikel 325 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het de vaststelling van een dubbele afstammingsband verbiedt ten aanzien van kinderen uit een relatie tussen personen voor wie een absoluut huwelijksbeletsel geldt, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 3, lid 1, en 7, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
Mit der Vorabentscheidungsfrage wird der Gerichtshof gebeten zu prüfen, ob Artikel 325 des Zivilgesetzbuches insofern, als er die Feststellung der doppelten Abstammung von Kindern aus einer Beziehung zwischen Personen, die von einem absoluten Ehehindernis betroffen sind, verbietet, mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit den Artikeln 8 und 14 der Europäischen Menschenrechtskonvention und mit den Artikeln 3 Absatz 1 und 7 Absatz 1 des Internationalen Ubereinkommens über die Rechte des Kindes vereinbar sei.