1. De lidstaten verbieden of staken de doorvoer van veiligheidsgerelateerde voorwerpen die niet onder de bijlagen II en III vallen en die duidelijk geen ander praktisch doel dienen dan de voltrekking van de doodstraf, foltering of andere mishandeling, of wanneer op redelijke gronden kan worden aangenomen dat de doorvoer van dergelijke voorwerpen zou leiden tot de bevordering of uitvoering van gerechtelijke executie, foltering of andere mishandeling.
(1) Ein Mitgliedstaat hat die Verbringung eines nicht in den Anhängen II und III aufgeführten sicherheitsrelevanten Gegenstands zu verbieten oder auszusetzen, der offensichtlich keinen anderen praktischen Nutzen als zu Zwecken der Vollstreckung der Todesstrafe, der Folter oder der Misshandlung hat, oder wenn es hinreichende Gründe für die Annahme gibt, dass die Verbringung dieses Gegenstands dazu führen würde, dass die Vornahme gerichtlich angeordneter Hinrichtungen, die Folter oder andere Misshandlungen erleichtert werden.