Uit wat werd uiteengezet in B.2.1 tot B.2.6 volgt dat de Administratie van de bijzondere belastinginspectie en de ambtenaren ervan door de Koning, krachtens de oude artikelen 66 (thans 107) en 67 (thans 108) van de Grondwet, en door de Minister van Financiën, krachtens voormeld koninklijk besluit, op regelmatige wijze werden belast met de eerder vermelde opdrachten en hun op regelmatige wijze voormelde bevoegdheden werden toegekend.
Aus dem in B.2.1 bis B.2.6 Dargelegten geht hervor, dass die Verwaltung der Besonderen Steuerfahndung und deren Beamte - kraft der alten Artikel 66 (heute 107) und 67 (heute 108) der Verfassung - durch den König und - kraft des o.a. königlichen Erlasses - durch den Finanzminister rechtmässig mit den obengenannten Aufgaben betraut wurden und ihnen die obengenannten Zuständigkeiten rechtmässig erteilt wurden.