Vertaling van "eiser het bodemgeschil niet aanhangig " (Nederlands → Duits) :

7.4. □ de eiser het bodemgeschil niet aanhangig heeft gemaakt binnen 30 dagen na de datum van uitvaardiging van het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen of binnen de kortere termijn die het uitvaardigende gerecht heeft vastgesteld.
7.4. □ Der Antragsteller hat nicht innerhalb von zwei Wochen nach Erlass des Beschlusses zur vorläufigen Kontenpfändung oder innerhalb einer vom Gericht festgesetzten kürzeren Frist das Verfahren in der Hauptsache eingeleitet.

Tenzij de eiser een bodemgeschil aanhangig maakt, zal het bevel herroepbaar worden tot (datum) [twee weken na de datum van uitvaardiging van het bevel]
Der Beschluss kann widerrufen werden, wenn der Antragsteller nicht bis zum (Datum) [zwei Wochen nach Erlass des Beschlusses] das Verfahren in der Hauptsache einleitet.

(b) een heroverweging van het EAPO op grond dat de eiser niet binnen de in artikel 13 genoemde termijn het bodemgeschil aanhangig heeft gemaakt.
(b) Der Antragsteller hat das Verfahren in der Hauptsache nicht innerhalb der in Artikel 13 genannten Frist eingeleitet.

(41 bis) De kosten van juridische procedures mogen eisers er niet van weerhouden een gegronde vordering aanhangig te maken bij de nationale rechter.
(41a) Gerichtskosten sollten Anspruchsteller nicht davon abhalten, begründete Klagen bei Gericht anhängig zu machen.

Het is overigens op grond van de andere voorwaarde, de onvoldoende afname van het vermogen tot verdienen, dat de adviserende geneesheer van de ziekteverzekeraar heeft geoordeeld dat de eiseres in het bodemgeschil niet arbeidsongeschikt kon worden verklaard in de zin van artikel 100, § 1, van de ZIV-wet.
Ubrigens hat aufgrund der anderen Voraussetzung - die unzureichende Verringerung der Erwerbsfähigkeit - der Vertrauensarzt des Krankenversicherers geurteilt, dass die Klägerin im Ausgangsverfahren nicht für arbeitsunfähig im Sinne von Artikel 100 § 1 des KIV-Gesetzes erklärt werden konnte.

Met name is dit mogelijk (a) indien in een derde land waarmee het geschil nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt, of (b) indien een in een derde land gegeven beslissing over de vordering niet in aanmerking zou komen voor erkenning en tenuitvoerlegging in de lidstaat van het aangezochte gerecht overeenkomstig het recht van die lidstaat en een dergelijke erkenning en tenuitvoerlegging nodig is voor de handhaving van de rechten van de eiser.
Insbesondere kann eine Streitigkeit unter diesen Umständen vor den Gerichten eines Mitgliedstaats verhandelt werden, wenn a) es nicht zumutbar ist oder es sich als unmöglich erweist, ein Verfahren in einem Drittstaat, zu dem die Streitigkeit einen engen Bezug aufweist, einzuleiten oder zu führen, oder b) wenn eine in einem Drittstaat über die Streitigkeit ergangene Entscheidung in einem Mitgliedstaat nicht anerkannt und vollstreckt werden könnte, in dem das Gericht nach innerstaatlichem Recht befasst wurde, und eine Anerkennung und Vollstreckung für die Durchsetzung der Rechte des Klägers notwendig wären.

De verwijzende rechter en de eisers in het bodemgeschil zijn van mening dat artikel 74, § 3, eerste lid, 1°, van de Stedenbouwwet met terugwerkende kracht het niet vervallen van een verkavelingsvergunning afhankelijk maakt van vóór de wet van 22 december 1970 te vervullen voorwaarden.
Der vorlegende Richter und die Kläger im Ausgangsverfahren sind der Auffassung, dass Artikel 74 § 3 Absatz 1 Nr. 1 des Städtebaugesetzes rückwirkend den Nichtverfall einer Parzellierungsgenehmigung von Bedingungen abhängig mache, die vor dem Gesetz vom 22. Dezember 1970 zu erfüllen gewesen seien.

« Voeren artikel 1274 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, en artikel 42, §§ 2 en 6, van die wet, in die zin geïnterpreteerd dat zij de echtgenoot-verweerder in het bodemgeschil een cassatietermijn van één maand opleggen om zich te voorzien in cassatie tegen een beslissing waarbij de echtscheiding in zijn nadeel is uitgesproken, terwijl de echtgenoot-eiser in het bodemgeschil beschikt over de gemeenrechtelijke termijn van drie maanden om zich in cassatie te voorzien tegen een beslissing waarbij is geweigerd de echtscheiding in het nadeel van de andere echtgenoot uit te spreken, een discriminatie in tussen die beide categorieën van rechtzoekenden en schenden zij aldus de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag ?
« Führen Artikel 1274 des Gerichtsgesetzbuches in der durch das Gesetz vom 27. April 2007 zur Reform der Ehescheidung abgeänderten Fassung und Artikel 42 §§ 2 und 6 dieses Gesetzes, dahingehend ausgelegt, dass sie dem im Verfahren zur Sache beklagten Ehegatten eine Frist von einem Monat setzen, um Kassationsbeschwerde gegen eine Entscheidung, durch die die Ehescheidung zu seinem Nachteil ausgesprochen wurde, einzulegen, während der im Verfahren zur Sache klagende Ehegatte über die gemeinrechtliche Frist von drei Monaten verfügt, um Kassationsbeschwerde gegen eine Entscheidung, durch die verweigert wurde, die Ehescheidung zum Nachteil des anderen Ehegatten auszusprechen, einzulegen, zu einer Diskriminierung zwischen diesen beiden Kategorien von Rechtsuchenden und verstossen sie somit gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Artikel 6 der Konvention zum Schutze der Menschenrechte und Grundfreiheiten und mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zu dieser Konvention?

De Ministerraad en de eiseres voor de verwijzende rechter voeren aan dat het antwoord op de prejudiciële vraag niet dienstig is voor de oplossing van het bodemgeschil, aangezien artikel 30, § 1, van de wet van 29 juni 1981 nooit in werking is getreden, zodat, in geval van een bevestigend antwoord van het Hof op de gestelde vraag, de gemeenrechtelijke verjaringstermijn bepaald in artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zou zijn.
Der Ministerrat und die Klägerin vor dem vorlegenden Richter führen an, dass die Antwort auf die präjudizielle Frage nicht sachdienlich sei zur Lösung des Hauptverfahrens, da Artikel 30 § 1 des Gesetzes vom 29. Juni 1981 nie in Kraft getreten sei, so dass im Fall einer bejahenden Antwort des Hofes auf die gestellte Frage die gemeinrechtliche Verjährungsfrist nach Artikel 2262bis des Zivilgesetzbuches Anwendung finde.