13. stelt voor
dat de toekomstige gezamenlijke overeenkomst in elk geval een minimumperiode voor bezwaaraantekening moet bevatten, met dien verstande dat die niet moet worden opgevat als een dwangbuis maar louter als een minimum waaronder de democratische controle van het Parlement inhoudsloos zou worden; is derhalve van oordeel dat de minimumperiode voor bezwaaraantekening twee maanden moet zijn, met de mogelijkheid van verlenging met nog e
ens twee maanden op initiatief van het Parlement of de Raad; herinnert eraan dat een langere
...[+++]periode voor bezwaaraantekening kan worden vastgesteld naar gelang van de aard van de gedelegeerde handeling;
13. schlägt vor, in einer zukünftigen institutionellen Vereinbarung eine Mindesteinspruchsfrist festzulegen, die selbstverständlich nicht als Zwangsauflage verstanden werden sollte, sondern lediglich als ein Minimum, unterhalb dessen die demokratische Kontrolle durch das Parlament gegenstandslos würde; vertritt die Ansicht, dass die Mindestfrist für die Erhebung von Einwänden zwei Monate betragen sollte, mit der Möglichkeit, sie auf Initiative des Parlaments oder des Rates um weitere zwei Monate zu verlängern; weist darauf hin, dass je nach Art des delegierten Rechtsakts längere Einspruchsfristen festgelegt werden können;