X. overwegende dat de godsdienstvrijheid, die is vastgelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens wordt omschreven als een ieders "recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en mede "de vrijheid (omvat) om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden d
oor het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, d
oor eredienst en de inachtneming van de geboden en v ...[+++]oorschriften"; dat het recht zich niet tot een godsdienst te bekennen impliciet wordt erkend en in dezelfde mate dient te worden beschermd,
X. in der Erwägung, dass in Artikel 18 der Allgemeinen Erklärung der Menschenrechte Religionsfreiheit definiert wird als "Anspruch [jedes Menschen] auf Gedanken-, Gewissens- und Religionsfreiheit" und dass dieses Recht "die Freiheit [umfasst], seine Religion oder seine Überzeugung zu wechseln, sowie die Freiheit, seine Religion oder seine Überzeugung allein oder in Gemeinschaft, in der Öffentlichkeit oder privat, durch Lehre, Ausübung, Gottesdienst und Vollziehung von Riten zu bekunden"; in der Erwägung, dass dies das Recht, keiner Religion anzugehören – welches gleichermaßen zu schützen ist – einschließt,