3. In het geval dat de werkelijke uitgaven van een lidstaat voor een gegeven begrotingsjaar lager zijn dan 75 % van de in lid 1 bedoelde bedragen, worden de voor het volgende begrotingsjaar te erkennen uitgaven verminderd met een derde van het verschil tussen deze drempel en de in de loop van dat begrotingsjaar geconstateerde werkelijke uitgaven.
(3) Für den Fall, daß die tatsächlichen Ausgaben eines Mitgliedstaats für ein bestimmtes Haushaltsjahr unter einem Schwellenwert von 75 % der Beträge gemäß Absatz 1 liegen, werden die für das folgende Haushaltsjahr anzurechnenden Ausgaben um ein Drittel der festgestellten Differenz zwischen diesem Schwellenwert und den im Laufe dieses Haushaltsjahres festgestellten tatsächlichen Ausgaben gekürzt.