Op het ogenblik dat de decreetgever de in het geding zijnde bepaling heeft aangenomen, zijnde op 22 december 1995, moest het bepalen van de uitzonderingen ten aanzien van de provincie- en gemeentebelastingen op grond van artikel 170, § 4, van de Grondwet inderdaad worden beschouwd als een door de Grondwet aan de federale wetgever voorbehouden aangelegenheid, zodat de gemeenschappen en de gewesten die a
angelegenheid enkel konden regelen voor zover dat noodzakelijk was voor de uitoefening van hun bevoegdheid (artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980
tot hervorming der instellingen) ...[+++].
Zu dem Zeitpunkt, als der Dekretgeber die fragliche Bestimmung angenommen hat, nämlich am 22. Dezember 1995, war die Festlegung der Ausnahmen zu den Provinz- und Gemeindesteuern aufgrund von Artikel 170 § 4 der Verfassung in der Tat als eine durch die Verfassung dem föderalen Gesetzgeber vorbehaltene Angelegenheit anzusehen, so dass die Gemeinschaften und Regionen diese Angelegenheit nur regeln konnten, insofern es zur Ausübung ihrer eigenen Befugnis notwendig war (Artikel 10 des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen).