De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van het zesde lid van de voormelde bepaling met de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 22, van de Grondwet, in zoverre het van toepassing is op de buitenlandse aanvrager die ertoe is gemachtigd in België te verblijven, in zoverre hij de gezinsbijslag aanvraagt voor zijn kind dat onderdaan is van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, terwijl het niet op dezelfde buitenlandse aanvrager van toepassing is in zoverre hij de gezinsbijslag aanvraagt voor zijn ander kind dat van Belgische nationaliteit is.
Der vorlegende Richter befragt den Gerichtshof zur Vereinbarkeit von Absatz 6 der vorerwähnten Bestimmung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit deren Artikel 22, insofern er auf einen ausländischen Antragsteller Anwendung finde, dem der Aufenthalt in Belgien erlaubt sei, insofern er Familienleistungen für sein Kind, das Staatsangehöriger eines Drittstaates der Europäischen Union sei, beantrage, während er nicht auf denselben ausländischen Antragsteller Anwendung finde, insofern er Familienleistungen für sein anderes Kind, das die belgische Staatsangehörigkeit besitze, beantrage.