In een tweede prejudiciële vraag ondervraagt de verwijzende rechter het Hof over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 167, vierde lid, van de wet van 14 juli 1994, in zoverre het een verschil in behandeling creëert tussen de rechtzoekenden door de Koning ertoe te machtigen een tarief vast te stellen voor het ereloon en de kosten van de gerechtsdeskundigen, tarief waarvoor de evaluatiecriteria die van toepassing zijn in het gemeen recht, niet gelden.
In einer zweiten präjudiziellen Frage fragt der vorlegende Richter den Hof, ob Artikel 167 Absatz 4 des Gesetzes vom 14. Juli 1994 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, insofern er zu einem Behandlungsunterschied zwischen Rechtsuchenden führe, indem er den König dazu ermächtige, den Tarif der Honorare und Kosten der gerichtlichen Sachverständigen festzulegen, für den die im allgemeinen Recht anwendbaren Bewertungskriterien nicht gelten würden.